Anno 1956 is het een statig en romantisch herenhuis in een lommerrijke buurt. Gebouwd rond 1900 heeft de architect consequent alle stijlelementen van die periode terug laten komen. Een typisch voorbeeld van een “stadshuis in een bos”, hoewel oude foto’s laten zien, dat de tuin niet altijd zó begroeid is geweest.De oude eik heeft heel wat bewoners zien komen en gaan. Bepakt en bezakt namen ze hun intrek in het monumentale pand, de gezichten getekend door een mengeling van hoop, verdriet en onzekerheid. Bijna alles is noodgedwongen achtergelaten in het voormalige Nederlands-Indië : status, huis, inboedel en identiteit. De vier weken durende bootreis bleek een avontuur. Op de m.s.“Johan van Oldenbarneveld” waren alle herkenbare rangen en standen aanwezig. Het eten was er goed, de luitjes best geschikt en aan dek was altijd iets te zien. De oneindige horizon hield een belofte in.
Veel van de opvarenden hebben er altijd van gedroomd om ooit zelf naar Holland te gaan. De aankomst in het moederland is echter kil. Na het eerste opvangadres wordt de kater voelbaar. Ook dit statige pension is niets anders dan een tijdelijk onderkomen, een overbrugging, totdat het echte huis toegewezen is. De aanpassing aan de heersende cultuur moest zo geruisloos mogelijk verlopen: bij voorkeur een Indische familie per straat en anders minimaal zeven Hollandse huishoudens er tussenin. Maar het gaat zó traag… Weet men hier dan niet, hoe trots de Indo’s zijn op hun Hollandse burgerschap? Hoe ze de eer des vaderlands hoog gehouden hebben in de oorlog tegen de Jappen? Hoe angstig de Bersiap-tijd geweest is?
Het huis biedt onderdak aan meerdere families. In de zonnige serre beneden, de deftige kamer, serveert men thee en koffie. Het is een gekwek van jewelste. In de donkere kamertjes boven wordt gehuild, getroost, ruzie gemaakt en de liefde bedreven. Wie verteerd wordt door heimwee trekt zich terug op zolder, waar dierbare herinneringen in dozen en dekenkisten opgeslagen staan, wachtend op een permanente woning.
Het pension biedt beschutting tegen de nieuwe wereld, waar de Indische Nederlanders nog een eigen plekje moeten zien te verwerven. Na het heerlijke buitenleven in Indië, waar de wind vrij spel had als de shutters, deuren en ramen open stonden vormt de sfeer in dit donkere huis een goed voorbeeld van de beslotenheid van de Nederlandse cultuur: alles gebeurt binnen. Buiten is het koud. De nieuwe bewoners dragen Nederlandse namen, hebben de taal en het statusgevoel met de paplepel ingegoten gekregen, maar beseffen nu, dat ze geen flauw idee hebben van de typisch Nederlandse cultuur.
Anno 2010 is het statige herenhuis zorgvuldig gerestaureerd. Er woont slechts een familie, die het pand jaren geleden in belabberde staat wist te bemachtigen. Dit Nederlandse gezin heeft het pension in verschillende fasen verbouwd: een tijdrovend en kostbaar project. De zolder is als laatste aan de beurt. Plannen zijn gesmeed en de bouwtekening is goedgekeurd. Bij het openbreken van het geïmproviseerde plafond stuit men op een oude dekenkist, achtergelaten door één van de vele Indische families. Vol verwondering bladert men door Oudhollandse kinderboeken, kranten en vergeelde prenten. De menukaart van de m.s. “Johan van Oldenbarneveld”, gedrukt door de N.V. Stoomvaart Maatschappij Nederland is gedateerd op 10 oktober 1956. Verder is er een vijzel: de tjobèk met ebbenhouten oelekan, waar Indische kokki’s hun kruidenmengsels in maakten. Je voelt de ingesleten vingerafdrukken in het hout. Wat is hij zwaar! Als die tjobèk nu eens kon praten, wat zou hij dan prachtige verhalen kunnen vertellen…