Een tjobèk staat symbool voor de Indische gastvrijheid, voor geduld en toewijding, voor eeuwenoude tradities en geheime familierecepten, die van moeder op dochter doorgegeven worden. Zonder tjobèk geen boemboe en zonder boemboe geen lekker Indisch eten. Elke Indische bruid heeft in haar uitzet een tjobèk, die ze meebrengt naar het huis van haar nieuwe echtgenoot. Daar waar zij als echtgenote en moeder het huishouden met strakke hand runt, verschuilt zij zorgen en emoties achter haar Indische tweede gezicht. Altijd lief, onderdanig, gastvrij en meegaand. Haar ogen verraden haar wijsheid.
Mijmerend boven de tjobèk laat Pauline Isakh haar gedachten de vrije loop. Op haar hurken zit ze in een hoek van het platje, terwijl een zacht briesje wat verkoeling biedt. De keuken is haar domein, de tjobèk is haar gereedschap. Uren achter elkaar kan ze de kruidenmengsels oeleken tot pittige boemboes, die haar gerechten authentiek maken. Haar hand van koken geeft haar status en respect, maakt haar huis tot de spil van de familie, waar iedereen rond etenstijd graag aan komt waaien.
Anno 1954 moet ze een keuze maken: wat gaat mee naar Holland en wat blijft hier? Alle persoonlijke bezittingen moeten in een scheepskist passen. Hoe moeilijk kan het zijn? Na de oorlog is er niet veel meer over. Tijdens de internering in het kamp is het huis leeggeroofd. Het bombardement liet alleen de fundering intact. Het mooie servies, de schommelstoel, de zware houten meubels, de grote eettafel, het linnengoed, het personeel, alles is weg. Onder de puinhopen werd alleen de tjobèk gevonden…
De hand van haar voorouders heeft haar altijd de weg gewezen. Nu blijft het stil. Ze stopt resoluut met pakken. Haar plek is hier in Indië. De tjobèk wacht zijn tijd af en overleeft wel. De lijn wordt hoe dan ook voortgezet.